Redactie - 06 september 2022

Crypto: het digitale goud?

Drieduizend jaar geleden werd op kleitabletten al over betaalmiddelen geschreven. Stukjes puur zilver, na het smelten in gelijke stukjes gehakt, was zo een gestandaardiseerd betaalmiddel. Het gewicht van het ‘muntstuk’ was de marktwaarde van het betaalmiddel. Toen landbouw en veeteelt ontstonden, groeide de vraag naar geld om schattingen te betalen aan heersers van land en priesters in de tempels. De functie ‘eenheid-van-waarde’ is dus ouder dan geld als ruilmiddel. Het juiste offer moest worden afgemeten – of beter – afgewogen. In allerlei oude geschriften zien we dat vee, landbouwproducten en grondstoffen een waarde kregen, uitgedrukt in de gewichtsmaten van deze munteenheden.

Wisselgeld

Toen economieën verfijnden en arbeidsdeling ontstond, werd een functioneel betaalmiddel noodzaak. Een gegarandeerde waarde als formeel ‘ruilmiddel’ tussen zij die produceerden en zij die consumeerden. Om kleine transacties mogelijk te maken, was duurzaam, deelbaar en algemeen aanvaard ‘wisselgeld’ nodig. Een bijzonder geval van arbeidsdeling ontstond in het geval van oorlog. Naast wapens moesten dan ook huurlingen met geld worden betaald.

Rond 1500 ontstonden in Europa certificaten en wisselbrieven, die edelsmeden – als voorlopers van banken – overhandigden als goud of zilver bij hen werd ingeleverd. Door deze ‘pandbrieven’ onderling uit te wisselen, werd betaling op afstand mogelijk. Echt papiergeld ontstond pas toen men kon boekdrukken. In een eerdere blog schreef ik dat pas met de drukpers de mens in staat was exacte datakopieën te maken. Arbeidsintensieve, variabele, handgeschreven teksten konden worden vervangen door goedkope kopieën ‘met elk gegarandeerd dezelfde tekst’. Dit betekende ook dat men identiek waardepapier kon drukken.

Bankbiljetten

Het eerste bankbiljet werd in de zeventiende eeuw in Zweden gedrukt door Johan Palmstruch – geboren als de Nederlander Hans Wittmaeker. In 1634 kwam zijn familie naar Amsterdam, had contact met plaatselijke muntmeesters en begon een wisselbank voor kredietbrieven en eerder genoemde waarde- en pandbrieven. Toen liep hij al rond met een plan om ‘geld’ te drukken. Hij was de eerste die verbinding zag tussen een huis van lening en een wisselbank. Enkele jaren later met onder andere kantoren in Zweden, kwam Johan in geldnood en liet zijn wisselbank in iets te grote getale, extra kredietbrieven produceren. Hij werd gearresteerd en in Zweden tot een gevangenisstraf van 5 jaar veroordeeld.

Na zijn veroordeling benaderde hij koning Gustav van Zweden met zijn idee als staat geld te drukken. Een plan dat hij eerder – zonder resultaat – voorstelde aan de bank van Amsterdam. Een bank kon geld ‘verdienen’ door goedkoop gegarandeerde bankbiljetten te drukken en die uit te wisselen tegen waardevol goud. Als de Staat deze bancaire rol oppakte, kon zij veel geld verdienen. Gustav’s dochter, Christine I zag wel heil in dit idee – zeker in dit verdienmodel – waardoor in 1647 het eerste bankbiljet het daglicht zag. In 1651 verhief zij Johan en zijn broers voor hun ‘verdiensten’ zelfs in de Zweedse adelstand.

De eerste staatsbank

De zoon van Christina I, Karel X gaf in 1656 toestemming aan Johan tot de oprichting van Stockholm Banco, de combinatie van een wisselbank en een Bank van Lening. De helft van de winst moest de bank afstaan aan de staat. In eerste instantie accepteerde hij korte termijn leningen om die uit te zetten tegen lange termijnleningen, gedekt door allerhande metalen, zelfs koper. Maar toen koper in prijs daalde ten opzichte van de zilveren Zweedse rijksdaler, keerde men terug naar goud en zilver als edelmetalen voor de munt.

Vanaf 1661 werden ook kredietbewijzen uitgegeven. Omdat de bank (wederom!) meer biljetten in omloop bracht dan er dekking in zilver was, konden niet alle kredietbrieven meer worden ‘verzilverd’ en ontstond inflatie. De bank werd steeds vaker lastgevallen door klanten die hun geld in zilver terugeisten en de Staat verbood uiteindelijk de verdere handel in bankbiljetten. In 1668 ging zijn bank failliet. De Zweedse Rijksdag doopte zijn failliete bank om tot de Riksens Ständers Bank, de latere Zweedse Staatsbank.

De gouden standaard

Om te voorkomen dat teveel geld werd gedrukt – zoals Johan deed – ontstond het idee van de gouden standaard. Geld, zowel in munt als papier, moest identiek zijn aan een vastgestelde hoeveelheid goud. Logischerwijs kon je niet meer ‘geld’ slaan of drukken dan er goud beschikbaar was dat door de overheid in fysieke kluizen werd bewaard. Hierdoor was een bankbiljet van de staat een gegarandeerd schuldbewijs. Bankbiljetten uitgegeven ten tijde van de gouden standaard lieten in beginsel toe dat de eigenaar door de centrale bank ‘in natura’ kon worden uitbetaald.

In Nederland werd na de Franse bezetting een dubbele standaard ingevoerd. Een zilveren gulden moest 9,61 gram zilver bevatten en een gouden tientje 6,056 gram goud. In plaats van gewantrouwde ‘bankbiljetten’, werden nu muntbiljetten uitgegeven, volledig gedekt door de muntstukken als vermeld op het muntbiljet. In 1850 stapte de Staat over op de zilveren standaard, vanwege de stabielere prijs van zilver. Maar in 1875 voerde ook Nederland – net als vele andere landen – de gouden standaard in.

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog hadden veel landen hun goudvoorraad gebruikt om munitie en soldaten te betalen en er was er discussie over de terugkeer naar de gouden standaard. In 1944 ontstond een financieel akkoord – het systeem van Bretton Woods – over wereldwijde vaste wisselkoersen, waarbij alleen nog de dollar bij de Amerikaanse Centrale Bank tegen goud kon worden ingewisseld. Alle andere valuta waren met een vaste wisselkoers gekoppeld aan de dollar en daardoor indirect aan het goud. Tot 1970 dekte het opgeslagen goud in Amerika de waarde van alle gedrukte dollars. In 1971 beëindigde President Nixon eenzijdig de koppeling van de dollar met goud.

Crypto, de nieuwe goudstandaard?

Sinds dat jaar kan geld – fiduciair, Latijns voor vertrouwen, ook wel fiatgeld genoemd – uit het ‘niets’ worden gecreëerd. Letterlijk op digitale wijze met een druk op de knop. Waarbij de overheid het vertrouwen geeft, dat er met dat geld goederen en diensten kunnen worden gekocht. Lange tijd ging dat goed, maar niemand heeft Centrale Banken weerhouden om – net als Johan destijds – meer geld te maken, waardoor inflatie nu de kop opsteek. De vraag is, moet er een limiet aan een munthoeveelheid worden gesteld. In een eerdere blog ‘Data, de nieuwe gouden standaard?’ stelde ik de vraag: als we met een druk op de knop van de computer geld kunnen (bij)maken, moeten we dan die computer niet instrueren, hoeveel geld dan ‘mag’ worden gemaakt om (toekomstige) inflatie te voorkomen. Dus via de computer een geldvoorraad eindig maken.

Vergelijkbaar met digitale munten – cryptocurrency – die net als goud ‘gemijnd’ worden. In een gekoppelde blockchain is de maximale hoeveelheid munten bepaald die ooit gemijnd mogen en – belangrijker – kunnen worden. Een soort gouden standaard zoals we die vroeger kenden. Zou crypto een nieuwe gouden standaard kunnen worden? De crypto-wereld is een digitale versie van het historische bank- en muntgeld. Digitale ‘tokens’ zijn als oude waardepapieren en digitale ‘coins’ als het oude geld, gebaseerd op een standaard van gemijnde digitale blokken in een blockchain. Wat nog rest is een staatsbank die op basis van die standaard het vertrouwen geeft, dat met die coins en tokens goederen en diensten kunnen worden gekocht.

Door: Hans Timmerman (foto), Chief Data Officer bij DigiCorp Labs en directeur van Fortierra