Redactie - 02 februari 2013

DCIM maakt impact van technisch probleem op business direct zichtbaar


Datacenter Infrastructure Management (DCIM) staat sterk in de belangstelling. Logisch, want met DCIM krijgt een organisatie een goede grip op zijn datacenter, waardoor de gevolgen voor de business van een eventueel technisch probleem direct zichtbaar worden. Het plannen van capaciteit is met DCIM bovendien heel goed te doen, waardoor onaangename verrassingen worden voorkomen. Daarnaast krijgen we veel meer grip op de kosten. Dat gaat soms zelfs zover dat klanten hun DCIM-software gebruiken om de energierekening die zij ontvangen niet alleen te controleren, maar de kosten bovendien met behulp van DCIM direct kunnen doorbelasten aan interne gebruikers.

De belangstelling voor DCIM is op zich niet nieuw. We zien al geruime tijd dat datacenters goed kijken naar de mogelijkheden die dit soort oplossingen te bieden hebben. Wat ik wel zie, is dat steeds meer datacenters nu ook daadwerkelijk DCIM implementeren. De groei is echt opvallend.

‘Roots’
Interessant aan de DCIM-markt is dat deze bediend wordt door drie typen leveranciers. Dat zijn allereerst de leveranciers waarvan de ‘roots’ liggen in de technische infrastructuur van het datacenter. Daarnaast zien we dat ook de belangstelling van ontwikkelaars van oplossingen voor IT-management voor de datacenterinfrastructuur aan het groeien is. Opvallend is ook de komst van hardwareleveranciers in dit segment. Bedrijven als Dell en HP besteden bij het ontwikkelen van hun servers en andere apparatuur steeds meer aandacht aan het beperken van onder andere de warmteproductie. Daarbij zoeken zij de oplossing met name in het beter sturen van de processorcapaciteit. Bij een server die minder zwaar wordt belast, zou de processor minder actief kunnen zijn en dus minder warmte kunnen produceren. Alleen door nauwkeurig het gedrag van de server te meten, krijgen we een beeld van de belasting van het systeem en kunnen we - bijvoorbeeld - de klokfrequentie van de processor aanpassen of lokale on-board koelmethoden toepassen.

Daarmee is dus een verbinding ontstaan tussen de IT-laag in het datacenter - servers en dergelijke - en de onderliggende technische infrastructuur met zijn power en koeling en dergelijke. Er is een belangrijke stap vooruit gezet. Technische infrastructuur en IT-laag zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze zijn volledig van elkaar afhankelijk. Willen we tot een optimaal presterend datacenter komen, dan zullen we dus tot een integratie van het beheer van beide lagen moeten komen.

IT-management tools
Een tweede groep bedrijven die op deze trend inspeelt, bestaat uit de aanbieders van tools voor IT-management. Denk aan CA Technologies, HP en IBM. Deze bedrijven borduren voort op de monitoring-tools van hardware- en netwerkfabrikanten, maar breiden dit uit naar de volledige software- en hardware-omgeving. Een belangrijk kenmerk van tools als OpenView en Tivoli is de nadruk die op capaciteitsplanning ligt. Uit historische gegevens worden trends herleid die een beeld schetsen van de capaciteit die de komende periode ‘waarschijnlijk’ nodig zal zijn. Dit soort functionaliteit zien we nu ook met de opkomst van DCIM-pakketten in de technische infrastructuur opduiken.

De laatste groep van aanbieders die zich op de markt voor datacenterbeheer richt, zijn de leveranciers die zich traditioneel met de technische infrastructuur van het datacenter bezig houden. Schneider Electric is daar uiteraard een bekend voorbeeld van. Ook bij deze leveranciers zien we het besef dat IT-laag en infrastructuur volledig van elkaar afhankelijk zijn. Wil je de ene laag goed beheren, dan is daar informatie voor nodig uit de andere omgeving. Daarbij streven we in feite naar een volledige integratie. Het is niet meer voldoende dat een beheerpakket op de infrastructuurlaag in staat is een handvol meetgegevens ‘omhoog’ doorgeeft aan bijvoorbeeld OpenView. Er dient sprake te zijn van communicatie in beide richtingen waardoor beide beheeromgevingen steeds meer met elkaar verweven raken en de scheidslijn tussen beide lagen ook steeds dunner wordt. In feite willen we vanuit de beheeromgeving direct kunnen ingrijpen op alle componenten die samen het datacenter vormen.

Duidelijke groei
Ik zie inmiddels mooie DCIM-projecten ontstaan. De klant stelt daarbij vaak een aantal duidelijke eisen: er dient sprake te zijn van een uitstekende beheersbaarheid van het datacenter, de beschikbaarheid moet maximaal zijn, de omgeving dient efficiënt met energie om te gaan en er moet sprake zijn van een goed schaalbare omgeving.

Er speelde een keer bij een klant echter nog een interessant punt. Het bedrijf deelt zijn kantoorfaciliteiten - denk aan de ruimte zelf, maar bijvoorbeeld ook de stroom- en watervoorzieningen - met een aantal andere huurders in hetzelfde gebouw. Men heeft er dus alle baat bij om goed te kunnen vaststellen wat men zelf aan kosten maakt. De behoefte aan een goede oplossing om onder andere het gebruik van stroom en water voor koeling te kunnen meten, is dus evident. Met een DCIM oplossing is dat mogelijk. Maar toen men zich realiseerde welke mogelijkheden dit pakket biedt, zagen zij ook direct de kansen die daardoor ontstaan om een uitstekende grip te krijgen op de operationele kosten. En - heel interessant - welke mogelijkheden er dan zijn om rechtstreeks vanuit het DCIM-pakket de kosten door te belasten aan de feitelijke gebruikers van stroom en water. Daarmee zie je dus dat DCIM zeker niet ‘alleen maar’ een tool is waarmee datacentermanagers hun interne operatie kunnen verbeteren. DCIM is ook heel duidelijk een oplossing waarmee operationele winst te behalen valt doordat volstrekt duidelijk kan worden gemaakt welke interne gebruikers verantwoordelijk zijn voor welke kosten.

DCIM-functionaliteit
Het gebruik van DCIM kan dus hele concrete en ook financiële voordelen bieden. Toch erkent ik dat er rond het begrip ‘DCIM’ nog veel onduidelijkheid bestaat. Het is een onderwerp dat nog duidelijk in ontwikkeling is, maar waarvan inmiddels wel duidelijk is dat het een cruciaal onderdeel is van een efficiënt datacenter. Hoewel marktanalisten dit marktgebied inmiddels goed in kaart hebben gebracht, constateer ik wel dat de software die momenteel van de diverse leveranciers beschikbaar is, wat functionaliteit betreft flinke verschillen vertoont. Dat maakt het voor de klant natuurlijk niet altijd even gemakkelijk om tot een goede keuze van de juiste oplossing te komen.

Een analistenbureau dat veel onderzoek naar DCIM heeft gedaan, is Forrester. In een eerder dit jaar verschenen rapport ‘Market Overview: Data Center Infrastructure Management Solutions’ geeft het bureau een overzicht van de acht basisfuncties die een DCIM-pakket zou moeten bieden:

Inventory and discovery waarmee een inventarisatie kan worden gemaakt van de systemen en apparaten die in het datacenter staan opgesteld; per apparaat dient bovendien een reeks van basisgegevens te worden vastgelegd. Let wel: het gaat hierbij om apparatuur op zowel de infrastructuurlaag als de IT-laag.

Maintenance and change control zodat alle vastgelegde informatie goed kan worden onderhouden. Dit onderhoud dient volgens vaste procedures te gebeuren (procesmatig), zodat de betrouwbaarheid van de vastgelegde gegevens is gewaarborgd.

Data collection voor het verzamelen van gegevens. Voor IT-systemen kan dit vaak al langs geautomatiseerde weg gebeuren, terwijl het verzamelen en invoeren van gegevens over bijvoorbeeld CRAC’s, racks en dergelijke nog veelal handmatig moeten gebeuren.

Consolidated monitoring and dashboard zodat alle gegevens kunnen worden verwerkt en op (liefst) één scherm worden weergegeven.

Alerts zodat alarmeringen worden gegeven als bepaalde grenswaarden worden overschreden.

Control waarmee wordt bedoeld dat rechtstreeks vanuit de DCIM-software kan worden ingegrepen in de infrastructuur en het functioneren van een bepaald apparaat kan worden beïnvloed.

Trend analysis voor het kunnen analyseren van alle gemeten en vastgelegde informatie.

Modelling zodat toekomstige aanpassingen in het datacenter softwarematig kunnen worden gesimuleerd en de gewenste nieuwe situatie alvast kan worden beproefd en het effect daarvan op bijvoorbeeld andere componenten in het datacenter kunnen worden bekeken.


Nieuwe functies
Zoals zo vaak in de software-industrie zien we daarnaast een groep van veelal nieuwe bedrijven opstaan die met nieuwe ideeën en concepten komen. Hier zitten vaak interessante ideeën bij die vaak echter nog niet in de bekende DCIM-pakketten zijn opgenomen. Forrester noemt dit ‘emerging functions’ waar IT- en datacenter managers zeker eens naar zouden kunnen kijken. Het onderzoeksbureau denkt dan onder andere aan:

1. het plannen van stroomverbruik op basis van feitelijk gemeten informatie en niet op basis van fabrieksopgaven,

2. het inrichten en simuleren van de infrastructuur op basis van de daadwerkelijke belasting van systemen en apparaten, waar dit nu nog vaak op basis van inschattingen gebeurt,

3. het integreren van het plannen van netwerkcapaciteit

4. volledige integratie van DCIM en IT-management

We zien tegelijkertijd wel dat het implementeren van een volledige oplossing voor infrastructuurmanagement een behoorlijk complex project is. Daarom is het verstandig DCIM op te splitsen in een aantal modules. Deze modules kunnen zelfstandig gebruikt worden als oplossing voor een goed gedefinieerd deelgebied. Implementeren we meerdere modules, dan zien we dat deze naadloos met elkaar samenwerken en dat de gebruiker niet hoeft te werken met twee of drie losse softwarepakketten, maar dat de modules als één geïntegreerde softwareoplossing kunnen worden gebruikt.

In de praktijk blijkt deze modulaire aanpak ook de methode te zijn waarop veel Nederlandse datacenters DCIM invoeren. Zo heeft een grote gemeente DCIM vooralsnog alleen ingevoerd om de infrastructuur te kunnen monitoren. Het idee hier is dat zij een goed zicht willen hebben op het operationele gebruik van de infrastructuur. Bovendien wil deze gemeente de infrastructuur op afstand kunnen volgen. Dit laatste is ingegeven door de wens om over te stappen van een reactieve vorm van beheer en onderhoud naar een meer proactieve manier van werken. Men wil problemen zoveel mogelijk voorkomen in plaats van deze pas op te lossen als zij zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. En dat gaat nog een stap verder. Binnen datacenters treden voortdurend veranderingen op. Voorheen zagen we vaak dat pas nadat zo’n wijziging was doorgevoerd - bijvoorbeeld het bijplaatsen van nieuwe IT-apparatuur - de effecten daarvan op de infrastructuur duidelijk werden. Deze gemeente draait het om: men gebruikt DCIM om de effecten van het bijplaatsen van IT-apparatuur op bijvoorbeeld de koeling in kaart te brengen voordat de systemen zijn geplaatst. Mocht dan blijken dat er ook op het gebied van koeling wijzigingen nodig zijn, dan kan dit vooraf gebeuren zodat het bijplaatsen uiteindelijk soepel en probleemloos kan plaatsvinden.

Gemeten PUE
Nu het fenomeen ‘PUE’ en ook ‘EUE’ steeds meer een hoofdrol in overheidsbeleid krijgen, is hier voor DCIM een duidelijke rol weggelegd. In veel gevallen zien wij dat de PUE wordt berekend op basis van specificaties die door de fabrikanten van apparatuur zijn opgegeven. Dat is dus in feite een berekende PUE, waarvan nog maar moet worden afgewacht of deze klopt als het datacenter of de computerzaal eenmaal in gebruik is. Daarom hebben wij er voor gekozen om de PUE-waarde te berekenen op basis van de gegevens die wij in de infrastructuur meten. Noem het maar de ‘real life’ PUE-waarde versus de theoretische PUE. Daar blijken substantiële verschillen tussen te kunnen bestaan.

DCIM als softwarecategorie bestaat al weer een aantal jaren. Toch zien we dat de acceptatie nu pas serieus op gang komt. Waar ligt dat aan? Dat heeft met twee punten te maken, denk ik. Allereerst is dat de ontwikkeling van de softwarepakketten zelf. Ja, er bestaan al een aantal jaren DCIM-pakketten. Lange tijd zat er echter een flink verschil in functionaliteit tussen die pakketten. Er werd soms wat al te gemakkelijk de term ’DCIM’ op een tool geplakt, waardoor het voor klanten lastig was om een goed begrip te ontwikkelen van dit soort oplossingen. Daar komt bij dat de eerste datacenters die tot implementatie van DCIM overgingen vaak hele grote omgevingen waren. De implementatie in dat soort omgevingen is best wel een uitdaging: grote omgevingen, zeer veel apparatuur, lange trajecten. Daar komt ook een beetje de reputatie van DCIM vandaan als: toch wel lastig en ingewikkeld. Die fase ligt echter achter ons. Als ik kijk naar de DCIM-implementaties die nu in Nederland plaatsvinden, dan valt het reuze mee met de complexiteit.

Daar moet ik echter wel direct aan toevoegen dat DCIM nu ook weer geen toverdoos is. Er moet wel degelijk de nodige informatie worden ingevoerd en daar zit soms wel een probleem. Veel informatie die een DCIM-pakket nodig heeft, is weliswaar binnen een datacenter aanwezig, het is alleen lang niet altijd duidelijk waar die gegevens zich precies bevinden. En - minstens zo belangrijk - wat de kwaliteit en de betrouwbaarheid van die gegevens is. Want ook hier geldt: ‘garbage in, garbage out’. DCIM werkt met de gegevens die beschikbaar zijn. Zijn die van uitstekende kwaliteit, dan zijn de analyses en dergelijke die met een DCIM-pakket mogelijk zijn ook van hoge kwaliteit. Maar helaas geldt de omgekeerde situatie ook: te weinig of te slechte historische gegevens leiden nu eenmaal tot onbetrouwbare voorspellingen.

Business case
Daar komt nog een punt bij: de business case. “Waarom willen we als datacenter eigenlijk DCIM invoeren? Welke voordelen denken we daarmee te behalen? En hoe brengen we die voordelen meetbaar in kaart? Met andere woorden: kunnen we een ‘return on investment’ (ROI) berekenen? Daarbij speelt bovendien de vraag of we deze business case bij de juiste mensen binnen de organisatie onder de aandacht kunnen brengen. Is die ROI eenmaal berekend en wordt deze binnen de organisatie als aantrekkelijk gezien, dan zien wij dat de beslissing om met DCIM aan de slag te gaan vaak snel is gemaakt. Interessant hierbij is dat het niet alleen gaat om een ROI uitgedrukt in euro’s. Het implementeren van DCIM vergt ook menskracht. Er zou dus eigenlijk ook een ROI uitgedrukt in - zeg maar - uren moeten zijn. IT- en facilitaire afdelingen hebben nu eenmaal te maken met beperkingen ten aanzien van het beschikbare aantal mensen. Als die medewerkers met DCIM bezig zijn, kunnen zij geen andere projecten aanpakken. Het gaat dus ook om prioriteiten stellen.”

Die business case wordt wellicht wat makkelijker te maken nu DCIM steeds meer geïntegreerd wordt met software voor bijvoorbeeld IT-management. “De lijst met IT-managementpakketten waarmee bijvoorbeeld onze DCIM out-of-the-box mee kan samenwerken, begint zo langzamerhand behoorlijk lang te worden. Ik denk alleen al aan BMC Remedy, VMware vSphere, Microsoft Virtual Machine Manager, Microsoft System Center Operations Manager, Cisco UCS Manager, HP Operations Manager en IBM Tivoli. De scheidslijn tussen facility management en IT-management wordt hierdoor steeds dunner. De voordelen van die integratie zien we vooral aan de business-kant ontstaan. Neem dit voorbeeld maar eens: een batterij van een UPS dreigt onder de gewenste autonomietijd te komen. Zou het niet prachtig zijn als we dan niet alleen dat technische probleem kunnen vaststellen, maar meteen ook weten welke business processen daarmee - zeg maar - ‘in gevaar’ komen? Integratie van DCIM en IT-management levert precies dat voordeel op.”

Guido Neijmeijer, Country Sales Manager Schneider Electric