Redactie - 25 oktober 2014

Pleidooi voor de Wiebes-factor en een goed fundament

Steeds meer overheden en bedrijven kiezen ervoor een CIO als commissaris of lid van de Raad van Toezicht te benoemen. Maarten Hillenaar – voormalig CIO Rijk en thans senior adviseur bij PBLQ –gaat in op de competenties van de CIO/commissaris en analyseert de verschillen en overeenkomsten tussen overheid en bedrijfsleven.

U hebt jarenlange ervaring in het bedrijfsleven en bij de overheid, het meest recent als CIO Rijk. Waar moeten we uw huidige organisatie PBLQ plaatsen?

Hillenaar: “PBLQ is ooit – 25 jaar geleden – opgericht als stichting (Het Expertise Centrum). ICT-deskundigheid werd buiten de overheid georganiseerd om onafhankelijk mee te kijken bij ICT-projecten. Dat was toen een goed idee en is dat nog steeds. Hier werken nu zo’n 130 medewerkers en we leiden nu al 13 jaar trainees op. Deze laatsten krijgen een opleiding van twee jaar, bestaande uit driemaal acht maanden stage en een dag in de week volgen ze een post-academische opleiding aan de Erasmus Universiteit en de Universiteit van Tilburg. Zij worden Master in Public Information Management, worden goed gewaardeerd en vinden mooie banen. Binnen de overheid, maar ook daarbuiten. De trainees kwam ik bij het Rijk ook al tegen. Ook ‘in de buurt’ van de CIO bij een departement.”

Stel dat iemand uit het bedrijfsleven aan de slag gaat bij de overheid, wat komt hij of zij dan tegen?

Hillenaar: “Als (toekomstig) werknemer of commissaris bij de overheid moet je de specifieke eigenschappen van de overheidkennen. Er is bij de overheid geen sprake van één baas. En het portfolio is gigantisch. Denk aan de Belastingdienst of Rijkswaterstaat. Maar ook: gevangenissen, wegen, onderwijs, het sturen van het zorgstelsel, dat zijn allemaal verschillende werelden. De product rangevan de overheid is zo veel groter dan bij welk bedrijf dan ook. Unilever is groot, Shell ook, maar hun werkgebied is overzichtelijker.

Ten aanzien van de departementen is de politiek de hoogste baas. Maar daarmee is nog niet alles gezegd, de media hebben ook een sterk sturende rol. Zo liggen op dit moment de grote ICT-projecten van de overheid onder een vergrootglas, daar moet je je rekenschap van geven. Ook hier zie je de verschillen tussen overheid en bedrijfsleven terug. Ook in het bedrijfsleven wordt nu en dan geworsteld met ICT: de projecten zijn echt vergelijkbaar, dezelfde grote issues spelen er. De problemen met de betalingssystemen bij de banken worden alleen niet zo breed uitgemeten in de kranten als een overheidsproject dat niet functioneert.In de beleving zijn de verschillen in prestatietussen de ICT-projecten van overheid en bedrijfsleven veel groter dan de overeenkomsten. Maar die perceptie is niet juist. De verschillen worden soms echt opgeblazen.

Overigens heeft al die aandacht ook een positief effect: de informatietechnologie staat inmiddelshoog op de agenda bij de topbestuurders. Dat ICT nu ook ‘politiek’ is geworden, vanwege het onderzoek van de Tijdelijke commissie ICT-projecten overheid, helpt daarbij nog een handje.Desondanks is het nog steeds geen automatisme om rekening te houden met de i-component. De Nederlandse overheid doet het niet slecht in internationaal perspectief. In de benchmark van de Verenigde Naties staat Nederland op de 5e plaats qua elektronische dienstverlening. Dat is een toppositie. Daarbij moet wel worden aangetekend dat we twee jaar eerder nog op de tweede plaats, achter Zuid-Korea, stonden.

Ik denk dat staatssecretaris van Financiën Wiebes het laatst goed zei: ‘ICT kan niet alles oplossen.’ Daar ben ik het van harte mee eens, maar we moeten ook dieper durven kijken. We gaan altijd uit van de bestaande situatie en stellen steeds hogere eisen aan onze systemen. Zo groeit de ICT organisch. Maar het fundament is niet adequaat. De Nationaal Commissaris Digitale Overheid (Bas Eenhoorn, red.) gaat nu kijken naar die basis.

Een niet spectaculair maar wel degelijk relevant verschil met het bedrijfsleven is het aanbestedingsrecht. De overheid mag nooit uitgaan van een ‘huisleverancier’, zij is namelijk altijd gehouden een project aan te besteden. Dat gebeurt, zeker als het gaat om infrastructurele voorzieningen als netwerken, telefonie en datacenters, steeds meer in gemeenschappelijkheid.Maar het blijft complex. Ik vergelijk het met een andere historie. De Wegenverkeerswet was er echt niet vanaf de dag we dat de eerste geasfalteerde wegen hadden. Die wetgeving is langzaam ‘gegroeid’. Nu stelt de overheid bijvoorbeeld ook eisen aan je vervoermiddel, qua veiligheid en CO2-uitstoot. Zo moet je nu kijken naar het fundament, de ICT-infrastructuur: wat zijn de basisafspraken, hoe gaat de gegevensopslag in datacenters, hoe identificeer je gegevens en personen, welke standaarden zijn er reeds? We bouwen immers aan het digitale wegennet en ontwikkelen de verkeersregels voor het digitale verkeer. Een zoektocht waarbij overheid en bedrijfsleven gedeelde belangen hebben. Daarbij pleit ik voor een hogere ‘Wiebes-factor’, dat we ons realiseren dat ICT niet alles kan oplossen en dat het belangrijk is dat het fundament stevig genoeg is.”

Denkt u dat de CIO/commissaris meteen ‘geaccepteerd’ wordt door de anderen?

Hillenaar: “Daar kun je zelf veel aan doen natuurlijk, maar er kan nogeen soort natuurlijke weerstand zijn,want veelcommissarissen praten makkelijkerover financiën dan over IT. Daarbij voelen ze zich veiliger, het is immers altijd hun habitat geweest.

Als je als CIO toetreedt tot de raad van commissarissen, is nog meer dan bij je CIO-baan van belang, datje let op de taal die je gebruikt. Voor veel instanties lijktICT namelijk een branchevreemd onderwerp. Zelf ben ik commissaris geweest bij voetbalclub AZ. Het lijktbij voetbal alleen te gaan om de sport en het geld, maar ook AZ stond toen al bol van de ICT: het vastleggen van de ontwikkelingen van de jeugdspelers, de scouting van talenten, de trainingsgegevens van de A-selectie, medische gegevens na een blessure. Maar ook de marketing: fans, toegangskaartjes, merchandise. Ondanks de noodzaak ervan had ICT geen prioriteit bij het bestuur. Dat bedoelde ik met ‘branchevreemd’. De kunst is dan dat je voorbij het punt komt dat een bestuurder denkt: ‘ik snap het niet, dus het is niet mijn probleem.’ Dus helpt het alsde i-zaken goed kunnen toelichten en uitleggen. En je je realiseertdat een zin als ‘internet is een wolk’ niet door iedereen wordt opgevat zoals jij hem bedoelde. Daar ligt dus je valkuil als CIO/commissaris, het is niet handigmet afkortingen en termen te smijten,je kunt je vakmanschap beter tonen door aan te sluiten op de belevingswereld van de directie. Je bent zelf opgegroeid met die toch wel bijzondere ICT-taal, maar de directeur is dat niet.ICT heeft alles te makenmet de continuïteit van het bedrijf, met de veiligheid ervan. ICT is een concurrentiemiddel.En kande spelregels veranderen: kijk maar naar Airbnb, Uber en Knab. Het helpt als je die verbinding weet te leggen.

Ik heb gemerkt dat taal belangrijk is. En goede plaatjes helpen. Kom met goede tekeningen van de huidige en/of gewenste situatie. Het helpt als architectuurplaten de kracht krijgen van bouwtekeningen. Een representatie van de werkelijkheid die iedereen begrijpt. Ik probeer daarnaastgoed te luisteren naar de vragen die worden gesteld – zo kom je te weten wat er speelt en hoe men ernaar kijkt – en ga zelf kritische vragen niet uit de weg. Logisch, want dát is je rol als commissaris.”

Auteur: Nicole Bodéwes

Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met onze partner CIOnet